Doorgaan naar hoofdcontent

14e zondag door het jaar B

 


Ooit heb ik God gezien. Het was een paar jaar geleden en ik mocht een zomerkamp in Libanon begeleiden waarbij jongeren uit Nederland een week voor gehandicapten gingen zorgen. Ze bouwden er een feestweek van. De gehandicapten, die gasten werden genoemd, werden daadwerkelijk in de watten gelegd. Ze ontvingen één-op-één begeleiding, er werden leuke activiteiten georganiseerd en die vrijwilligers liepen zich de benen uit het lijf. Tegelijkertijd waren het ook gewoon jongeren op een kamp, met alles dat daarbij hoort en samen met een medestudent mocht ik daar pastorale begeleiding bieden. De jongeren waren studenten, of net afgestudeerd en het ging er op momenten nogal studentikoos, soms zelfs brallerig aan toe. Niet echt de wereld waar ik mij normaliter in beweeg.

 

Na een paar dagen ken je de groep wel een beetje. Dan denk je toch te weten bij wie het vrijwilligerswerk toch meer een sleutel is om een leuke vakantieweek te hebben en mooie Libanese vrouwen te versieren. Ik had mijn oordeel al klaar. Tot we een dagje naar het strand gingen. Met z’n allen een busje in, rolstoelen mee en gaan. Daar aangekomen waren we niet gelijk bij het strand maar moesten alle gasten en hun spullen een hoge trap afgedragen worden. Het was een heerlijke dag en zelfs de grootste druktemakers waren intensief met de aan hen toevertrouwde gasten bezig. Ze hadden aandacht en liefdevol boden ze hun begeleiding. Intussen merkten ze natuurlijk ook wel dat als zij gehaast waren, dit ook z’n uitwerking op het gedrag van de ander had, maar toch. Er ontstond een band tussen die twee, tussen vrijwilliger en gast. De eerste dagen was het aftasten en meer je plicht doen en na die dag op het strand was het een kwestie van daadwerkelijk liefdevol omzien naar elkaar. In die verbindingen die daar gesmeed werden heb ik toen iets van God gezien.

 

De vrijwilligers verrichtten nog steeds dezelfde handelingen, maar vanuit een andere basishouding. Aan de oppervlakte zag je nog steeds hetzelfde, maar er was daadwerkelijk iets verandert. Gelukkig viel mij dat op, want anders had ik iets moois gemist en was het een simpele week met vrijwilligerswerk gebleven. Nu was het een ervaring die ik met mij meeneem.

 

Mijn eerste vooringenomen blik veranderde ook. De jongeren waren natuurlijk nog steeds studentikoos en spraken in een taaltje die ik niet verstond, maar mijn oordelende mening verdween naar de achtergrond en ik zag hoe zij geraakt werden en daardoor meer open gingen. Makkelijk had ik in mijn mening kunnen blijven hangen, vanuit de gedachte dat ik ze na een paar dagen wel kende, maar gelukkig mocht ik met andere ogen kijken.

 

Dat zou ik de stadsgenoten van Jezus ook wel gunnen. We komen ze tegen in het Evangelie (Mc. 6,1-6). Ze horen hoe Jezus spreekt in de synagoge, ze hebben gehoord over de wonderen die Hij verricht en ze hebben hun mening al klaar: ‘We kennen Hem nog van vroeger, het was niks en zal nooit wat worden”. Omdat ze weten waar Jezus vandaan komt en zijn familie kennen, nemen ze Hem niet serieus. Een gemiste kans, want Hij kan daar geen wonder verrichten. We zullen onze ogen dus open moeten houden om de Heer te herkennen, wat dit gebeurt eigenlijk als je het niet verwacht.

 

Dat blijkt wel als we de Bijbel doorbladeren. Twee voorbeelden: In het Oude Testament zit de profeet Elia in zak en as (cf. 1 Kon. 19). Hij wil eigenlijk de handdoek in de ring gooien en hij heeft er geen vertrouwen meer in. Op de berg Horeb heeft hij dan een Godsontmoeting. Eerst kwam er een storm, daar was God niet in. Er kwam een aardbeving, ook geen God. Toen kwam er vuur, u raadt het al: Geen God. Na het vuur hoorde Elia het suizen van een zacht briesje.  Zodra hij dat hoorde, sloeg hij zijn mantel voor zijn gezicht. Hij ontmoette God en God wees hem een nieuwe weg.

In het Nieuwe Testament zien we ook iets vergelijkbaars bij de Emmaüsgangers (Lc. 24, 13-36). Het is na Pasen, maar de leerlingen weten nog niet dat de Heer verrezen is. Twee leerlingen zijn door verdriet overmand en keren terug naar hun huis in het dorpje Emmaüs. Al wandelend praten ze met elkaar en er komt een derde persoon bij lopen die hen vraagt waarom ze zo verdrietig zijn. Er ontstaat een  gesprek waarin die persoon alles vanuit de Schriften verklaard en thuis aangekomen nodigen ze Hem binnenuit. Bij de maaltijd breekt Hij het brood en dan gaan de ogen open en ze herkennen Jezus.

 

Gods ontmoetingen vinden juist plaats als je het niet verwacht: op de Horeb, onderweg naar Emmaus of op een strand in Libanon. We zullen onze ogen en harten open moeten houden. Je ziet het namelijk makkelijk over het hoofd.

 

De afgelopen week keek ik naar de Regeringsverklaring. Ik was wel nieuwsgierig naar de nieuwe regering en ik schrok mij rot over de kleuterklas die ik zag. Volwassen mensen namen elkaar de maat, speelden niet de bal maar schopten elkaar omver. De irritatie nam toe. Tot het debat geschorst werd en ik de Kamerleden door het beeld zag lopen. Verschillende clubkleuren zochten elkaar op en leken het ook wel goed met elkaar te hebben. Er was contact en verbinding. De hoop nam bij mij toe dat zij best wel samen kunnen werken, zolang ze elkaar maar geen vliegen af hoeven te vangen voor de camera. Zelfs rond zo’n vervelend debat, vinden mensen elkaar.

 

Als leerlingen van de Heer worden we steeds uitgedaagd om in alle ingewikkeldheden van het leven Gods aanwezigheid te blijven zoeken. Een manier om dit te doen is door aan het einde van de dag eens bewust terug te kijken, met de vraag: ‘Waar heb ik vandaag God ontmoet?’ Door aandacht te hebben voor momenten die vreugde, vrede en steun boden, al is het maar een kleine glimlach op je gezicht, kunnen we Gods aanwezigheid op het spoor komen.

 

Hij zit namelijk niet in groots en meeslepend, maar in het zachte waaien van de wind. In een ontmoeting op het strand, of in de getuigenis van die Timmermanszoon die je nog van vroeger kent. We hoeven alleen maar onze ogen en hart geopend te houden. De Heer doet de rest. Amen.

 

Reacties

Populaire posts van deze blog

21ste zondag door het jaar B

  Soms kunnen we in de Bijbel teksten tegenkomen die wat ongemakkelijk aanvoelen. Het is dan gemakkelijk om ze over te slaan en het er vooral niet over te hebben. Op die manier houden we het leuk en gezellig. Tegelijkertijd doen we die teksten daarmee tekort en sluiten we ons af voor de boodschap die ze ons te brengen hebben. Ooit kreeg ik een Bijbeltje, een klein boekje waar alle ingewikkelde teksten uit waren geknipt. Als je het doorbladerde, waren er soms woorden weg, maar ook hele zinnen en hoofdstukken. Je hield een gatenkaas over waar niets van te breien was. De kern ontbrak. Ook dat zal niet de bedoeling zijn. Moeilijke teksten, en hetzelfde geldt voor ingewikkelde situaties en nare omstandigheden, zullen we onder ogen moeten komen. Daarmee wordt het niet per se leuker, maar hopelijk zien we dan wel dat het dragelijker is dan we in eerste instantie dachten. Vaak ligt er namelijk onbegrip aan ten grondslag. Onbegrip is niet alleen iets van onze tijd; we zien het ook dui...

20ste zondag door het jaar B

  Proficiat! Zalige Communie! Het zijn woorden die ik waarschijnlijk aan het einde van elke Mis wel uitspreek. Zelf hoor ik het al het grootste gedeelte van mijn leven, sinds ik misdienaartje werd. Als kind vond ik het al een mooie opmerking, het klinkt een beetje als gefeliciteerd! In de Mis ontvangen we een prachtig geschenk en daar mogen we elkaar wel mee feliciteren… Alleen doe ik de groet daarmee tekort. Proficiat stamt af van het Latijnse woord: proficere, dat kan je vertalen als: ‘voortgang maken’, oftewel: Ga zo door! We ontvangen de Communie, prachtig! Daar houdt het niet bij op: het mag ook vrucht dragen in ons leven als we de wereld weer instappen: Proficiat! Doe er iets goeds mee en ga voort op de ingeslagen weg.  Dat klinkt prachtig, maar het is soms makkelijker gezegd dan gedaan. Dat merken we in ieder geval in deze afgelopen weken. We lezen nu al voor de 5e week uit de Broodrede, zoals Johannes deze in zijn Evangelie heeft opgeschreven. Dit begon met de Br...

23ste zondag door het jaar B

  Alweer enige tijd geleden zag ik een straatinterview op tv waarin aan een voorbijganger werd gevraagd of we tegenwoordig nog wel alles mogen zeggen. Die bewuste persoon maakte van zijn hart geen moordkuil en zei dat het niet meer kan. Alles is gevoelig, zo zei hij, en je kunt inderdaad niets meer zeggen. De interviewer ging hierop door en vroeg wat er dan niet meer gezegd zou mogen worden. Hierop volgde een hele lijst met hete hangijzers; één voor één werden ze opgenoemd. De interviewer ging nog wat verder: “Dat mag je dus allemaal niet meer zeggen?” “Nee”, bevestigde de ander, waarop de geslepen interviewer zei: “Maar u heeft het net wel gezegd.” Het is een wat flauw voorbeeld, want we leven in een wereld waar men soms meer tegenover elkaar dan naast elkaar lijkt te staan, en de polarisatie overal aanwezig lijkt. De gevoeligheden liggen aan de oppervlakte en, hoe goed je ook je best doet, op tenen gaan staan is bijna niet te vermijden. Het is natuurlijk de vraag of het daadw...