Alweer enige
tijd geleden zag ik een straatinterview op tv waarin aan een voorbijganger werd
gevraagd of we tegenwoordig nog wel alles mogen zeggen. Die bewuste persoon
maakte van zijn hart geen moordkuil en zei dat het niet meer kan. Alles is
gevoelig, zo zei hij, en je kunt inderdaad niets meer zeggen. De interviewer
ging hierop door en vroeg wat er dan niet meer gezegd zou mogen worden. Hierop
volgde een hele lijst met hete hangijzers; één voor één werden ze opgenoemd. De
interviewer ging nog wat verder: “Dat mag je dus allemaal niet meer zeggen?”
“Nee”, bevestigde de ander, waarop de geslepen interviewer zei: “Maar u heeft
het net wel gezegd.”
Het is een wat
flauw voorbeeld, want we leven in een wereld waar men soms meer tegenover
elkaar dan naast elkaar lijkt te staan, en de polarisatie overal aanwezig
lijkt. De gevoeligheden liggen aan de oppervlakte en, hoe goed je ook je best
doet, op tenen gaan staan is bijna niet te vermijden.
Het is natuurlijk de vraag of het daadwerkelijk zo zwart-wit is. Aan alle kanten van het spectrum zijn de extremen te vinden; zij geven de discussie, positief gesteld, kleur. Je zou ook kunnen zeggen: zij kapen het gesprek, want de stille meerderheid komt niet aan bod, vaak om geen olie op het vuur te gooien. Terwijl juist in het midden van de strijd de uitersten elkaar zouden kunnen vinden, als men bruggen bouwt en naar elkaar toe beweegt.
Daarvoor zal men in beweging moeten komen en grensgebieden moeten opzoeken. Eigenlijk zoals Jezus vandaag in het Evangelie doet. We lezen hoe Hij naar Dekapolis gaat. Een Jood heeft daar eigenlijk niets te zoeken; in hun ogen is dat heidens gebied. Het hoorde bij de Palestijnse gebieden, waar vooral niet-Joden woonden, en zij waren op de Griekse cultuur georiënteerd. Ze kenden God niet; je zou kunnen zeggen dat men daar doof was voor het Woord van God. Vervolgens gaat Jezus, juist Jezus die door Johannes wordt omschreven als het Woord, daarheen.
Jezus ontmoet daar iemand die niet kan horen en ook niet kan spreken. Anderen brengen hem bij Jezus. Hij neemt de man apart, raakt hem aan en geneest hem. Die doofstomme man wordt dus uit zijn kring gehaald, uit de groep die doof is voor de boodschap van God. Hij komt in beweging, laat zekerheden los en laat zich verrassen.
Vervolgens
staat er dat hij normaal kon spreken. We hebben allemaal weleens mensen die
doof geboren zijn, horen praten. Leren spreken is voor hen een hele uitdaging;
dit leren ze door te kijken en te voelen. Daardoor hebben ze een bijzondere
klank. Bij deze genezing gaan de oren open voor het goede nieuws en hij is
direct in staat om hier verder over te vertellen.
Ook wij worden steeds weer uitgenodigd om in beweging te komen. Om onze zekerheden, standpunten en eigenwijsheid los te laten, te vertrouwen op de Heer en te getuigen van Christus' boodschap.
Daarvoor moeten
we durf hebben, en dat hoeven we niet op eigen kracht te doen. In de eerste
lezing lezen we uit Jesaja. De profeet waarschuwt zijn volksgenoten: ze moeten
hun slechte daden loslaten en zich omkeren tot God. Er ligt nog een moeilijke
toekomst voor hen in het vooruitzicht, wanneer het joodse volk gedeeltelijk
wordt weggevoerd in de ballingschap. De profeet Jesaja kijkt al door de komende
ellende heen. Hij beschrijft mensen die de moed verloren zijn; dit noemt hij
blinden, doven, verlamden, mensen die niet kunnen spreken. Hij stelt dat God
alle beperkingen uit de weg zal halen. Hij zal bevrijden en genezen. God zal
ons losmaken van dat wat de navolging in de weg staat en een nieuw leven geven.
Daar mogen we op vertrouwen.
Als we om ons heen kijken, lijken we in een tijd van verharding te leven. Men neemt elkaar de maat, protesten verhevigen; universiteiten en snelwegen worden bezet. De dialoog ontbreekt en soundbites overheersen. Het lijkt soms alsof we in Dekapolis leven, daar waar Gods Woord niet verstaan wordt.
Het biedt ons ook een uitdaging om een ander geluid te laten horen. Om niet mee te schreeuwen. In plaats daarvan worden we uitgenodigd om elkaar te ontmoeten in het grensgebied van onze verschillen. Dat vraagt om een open oor om elkaar daadwerkelijk te verstaan. We kunnen proberen om een oordeel uit te stellen en daadwerkelijk naar een ander te luisteren. We mogen bruggenbouwers zijn door in ons dagelijks leven actief te luisteren naar anderen, vooral naar degenen met wie we het oneens zijn. Dit kan betekenen dat we in gesprekken meer vragen stellen dan antwoorden geven, zoals: 'Kun je me uitleggen wat je precies bedoelt?' of 'Wat maakt je hier bezorgd over?'. Op die manier laten we zien dat we echt geïnteresseerd zijn in de ander en diens verhaal. Niet om de discussie aan te gaan, maar elkaar te ontmoeten daar waar de ander is. Door onderling begrip te kweken. Als we elkaar zo ontmoeten, kunnen we ook spreken. Delen wat er in ons leeft. Zien wat ons bindt, in plaats van in te zoomen op de verschillen. Zo kunnen we ook iets delen van Gods liefde in ons leven. We mogen bruggenbouwers zijn, met een open oor voor de ander en met woorden en daden van liefde.
“Effata, ga open.”
Amen.
Reacties
Een reactie posten