Doorgaan naar hoofdcontent

Vijfde zondag van de Veertigdagentijd jaar C

 

Een paar jaar geleden kreeg ik een collega met wie ik het niet goed kon vinden. Dat was voor mij een nieuwe ervaring, want ik kon altijd wel met iedereen opschieten. Natuurlijk waren er weleens mensen waar ik mij aan kon storen, maar dat stelde niet veel voor. Aan deze collega had ik echt een hekel. We klikten niet qua manier van werken, houding en humor. De irritaties namen toe, en het liefst zou ik deze collega zo’n spreekwoordelijke steen naar het hoofd gooien... Iets dat niet bij mij past. Meerdere keren heb ik het meegenomen naar de biecht, omdat ik het zo vervelend vond om aan iemand een hekel te hebben. Tot ik mij realiseerde dat ook deze persoon een geliefd kind van God is. Ergens – waarschijnlijk heel diep verscholen – moest er ook iets goeds inzitten. Daarmee besloot ik aan de slag te gaan. Bij iedere irritatie hield ik mij weer voor: “Ook deze persoon is Gods kind.” Langzaamaan werd ik zachter in mijn oordeel, en zag ik soms ook momenten van iets goeds. Ik mocht met een andere blik kijken. Vrienden zijn we nooit geworden, maar het heeft mij wel geleerd hoe krachtig de stille realisatie van Gods liefde is. Zo kunnen we met andere ogen zien.

Die stilte zien we ook terug bij Jezus in het Evangelie. We zijn getuige van een wonderlijke scène. Een overspelige vrouw is op heterdaad betrapt. Het blijft een vraagteken waar haar partner gebleven is. De vrouw wordt naar Jezus gebracht om Hem op de proef te stellen. Jezus wordt namelijk klemgezet; het goede antwoord lijkt Hij niet te kunnen geven. Hij trekt namelijk volle zalen met een nieuwe boodschap: dat zonden vergeven kunnen worden, en dat de liefde centraal staat. In dat licht zou Hij kunnen zeggen dat Hij haar niet veroordeelt. Tegelijkertijd gaat Hij dan tegen de Wet van Mozes in, en dat zullen de farizeeën Hem voor de voeten werpen. Aan de andere kant: als de Heer instemt met de veroordeling, volgt Hij weliswaar de Joodse Wet, maar komt Hij in conflict met de Romeinse overheersers. Zij hebben het alleenrecht op het uitspreken van de doodstraf. De omstanders willen bloed zien, maar Jezus laat zich niet onder druk zetten. Hij zwijgt, bukt voorover en schrijft in het zand. Deze stilte doorbreekt de spanning en onderbreekt het geweld. Dan spreekt Jezus hun geweten aan: “Als jij zonder zonde bent, mag je de eerste steen werpen.” Daarna keert Hij terug in de stilte en schrijft opnieuw in het zand. Eén voor één druipen de aanwezigen af, geconfronteerd met hun eigen fouten en tekorten. Als Jezus de vrouw vervolgens aanspreekt, wuift Hij haar zonde niet weg. Jezus roept haar op om niet meer te zondigen. Hij benoemt dat er een fout gemaakt is, maar toont barmhartigheid.

Juist in de stilte mogen we Gods barmhartigheid horen spreken. Die stilte – we lopen er vaak aan voorbij. In de eerste lezing horen we Jesaja spreken over redding. De profeet beschrijft hoe het volk uitgeput is, verloren in chaos en onrust. Maar juist in die onrust klinkt de belofte van iets nieuws: een weg door de woestijn, water in dor land. Daar, in die stilte na de storm, mogen mensen op adem komen. Bij God zelf.

We zien het ook bij de profeet Elia op de berg Horeb. Hij verlangt ernaar om God te ontmoeten. Eerst komt de storm, dan de aardbeving, het vuur – allemaal indrukwekkend, overweldigend. Maar God is er niet in. Pas als Elia het zachte suizen hoort, de stille bries, weet hij: dít is Gods aanwezigheid. De Heer openbaart zich niet in spektakel, maar in het kleine en gewone. In dat wat wij zo gemakkelijk over het hoofd zien – de stilte waarin Hij ons hart aanraakt.

Het is vaak een uitdaging om die stilte en barmhartigheid op het spoor te komen. We leven in een wereld waar lawaai overheerst. Meningen worden gepresenteerd als waarheden. We móéten overal iets van vinden – en dan het liefst kort en krachtig. Nuance en context verdwijnen dan snel uit beeld. Een oordeel is zo geveld en gedeeld. En online zijn de stenen snel geworpen.

Als vrienden van de Heer mogen wij een ander geluid laten horen. Wij volgen Hem die de cirkel van veroordeling doorbreekt. Jezus kijkt voorbij de fout en ziet de mens. Door stil te worden, schept Hij ruimte – ademruimte. Ruimte om opnieuw te beginnen. Ook wij worden geroepen om eerst stil te worden, voordat we spreken. Niet om de ander vast te zetten op zijn misstap, maar om barmhartigheid de ruimte te geven. Het is niet altijd eenvoudig om de ander te zien als een geliefd kind van God. Maar juist daarin kunnen we ons oefenen: in het creëren van die heilige ruimte. Zoals Jezus deed toen Hij in het zand schreef. Hij zweeg, gaf ruimte en stelde vragen. Door te zwijgen stellen wij het oordeel uit. We hoeven niet altijd iets te vinden. En zeker niet altijd iets te zeggen. Laat de stilte eens haar werk doen. Dat moment van schrijven in het zand kunnen we zien als een uitnodiging tot reflectie. Een kans om terug te kijken:

  • Waar heb ik vandaag barmhartigheid ontvangen?
  • Waar heb ik die zelf kunnen geven?

Barmhartigheid ontvangen is misschien wel het mooiste cadeau dat je kunt krijgen. En het mooiste dat je kunt geven.

Tot slot: Jezus stelt vragen. Hij daagt de omstanders uit met: “Als jij zonder zonde bent…” En aan de vrouw vraagt Hij: “Heeft niemand jou veroordeeld?” Hij staat niet klaar met een mening. Hij nodigt uit tot nadenken. Zo helpt Hij mensen groeien in liefde. Want ja, soms is de neiging groot om een steen te grijpen. Maar wij mogen iets anders doen: Gods liefde verspreiden. Amen.


Bovenstaande afbeelding is gecreëerd via ChatGPT en maakt onderdeel uit van een kindervertelling over het Evangelie. Deze is te zien via: https://youtube.com/shorts/nqqy3I5e2TM?si=6Zs_LDoMcjxKKnq4

Reacties

Populaire posts van deze blog

21ste zondag door het jaar B

  Soms kunnen we in de Bijbel teksten tegenkomen die wat ongemakkelijk aanvoelen. Het is dan gemakkelijk om ze over te slaan en het er vooral niet over te hebben. Op die manier houden we het leuk en gezellig. Tegelijkertijd doen we die teksten daarmee tekort en sluiten we ons af voor de boodschap die ze ons te brengen hebben. Ooit kreeg ik een Bijbeltje, een klein boekje waar alle ingewikkelde teksten uit waren geknipt. Als je het doorbladerde, waren er soms woorden weg, maar ook hele zinnen en hoofdstukken. Je hield een gatenkaas over waar niets van te breien was. De kern ontbrak. Ook dat zal niet de bedoeling zijn. Moeilijke teksten, en hetzelfde geldt voor ingewikkelde situaties en nare omstandigheden, zullen we onder ogen moeten komen. Daarmee wordt het niet per se leuker, maar hopelijk zien we dan wel dat het dragelijker is dan we in eerste instantie dachten. Vaak ligt er namelijk onbegrip aan ten grondslag. Onbegrip is niet alleen iets van onze tijd; we zien het ook dui...

20ste zondag door het jaar B

  Proficiat! Zalige Communie! Het zijn woorden die ik waarschijnlijk aan het einde van elke Mis wel uitspreek. Zelf hoor ik het al het grootste gedeelte van mijn leven, sinds ik misdienaartje werd. Als kind vond ik het al een mooie opmerking, het klinkt een beetje als gefeliciteerd! In de Mis ontvangen we een prachtig geschenk en daar mogen we elkaar wel mee feliciteren… Alleen doe ik de groet daarmee tekort. Proficiat stamt af van het Latijnse woord: proficere, dat kan je vertalen als: ‘voortgang maken’, oftewel: Ga zo door! We ontvangen de Communie, prachtig! Daar houdt het niet bij op: het mag ook vrucht dragen in ons leven als we de wereld weer instappen: Proficiat! Doe er iets goeds mee en ga voort op de ingeslagen weg.  Dat klinkt prachtig, maar het is soms makkelijker gezegd dan gedaan. Dat merken we in ieder geval in deze afgelopen weken. We lezen nu al voor de 5e week uit de Broodrede, zoals Johannes deze in zijn Evangelie heeft opgeschreven. Dit begon met de Br...

23ste zondag door het jaar B

  Alweer enige tijd geleden zag ik een straatinterview op tv waarin aan een voorbijganger werd gevraagd of we tegenwoordig nog wel alles mogen zeggen. Die bewuste persoon maakte van zijn hart geen moordkuil en zei dat het niet meer kan. Alles is gevoelig, zo zei hij, en je kunt inderdaad niets meer zeggen. De interviewer ging hierop door en vroeg wat er dan niet meer gezegd zou mogen worden. Hierop volgde een hele lijst met hete hangijzers; één voor één werden ze opgenoemd. De interviewer ging nog wat verder: “Dat mag je dus allemaal niet meer zeggen?” “Nee”, bevestigde de ander, waarop de geslepen interviewer zei: “Maar u heeft het net wel gezegd.” Het is een wat flauw voorbeeld, want we leven in een wereld waar men soms meer tegenover elkaar dan naast elkaar lijkt te staan, en de polarisatie overal aanwezig lijkt. De gevoeligheden liggen aan de oppervlakte en, hoe goed je ook je best doet, op tenen gaan staan is bijna niet te vermijden. Het is natuurlijk de vraag of het daadw...